Maria had een heel lange relatie gehad. Zo lang, dat ze zich de tijd haast niet kon heugen dat ze zonder hem was geweest. Toen hij haar verliet voor een ander, kon ze zich niet voorstellen dat er ooit nog een nieuwe man zou komen. Daarom benoemde ze liever wat ze wel kon bedenken.
Zo zei ze tegen iedereen die dat wilde horen, en dat waren er best veel: ‘Ik wil nooit meer iemand anders!’ Ze deed daarbij geen poging om de boosheid te verbergen over de kwetsuren die ze had opgelopen. Kwetsuren die misschien niet allemaal, maar zeker grotendeels zijn schuld waren.
Velen knikten dan begrijpend, want ze zaten in hetzelfde bootje als Maria. Anderen zeiden: ‘Dat denk je nu, maar geloof mij maar: op een dag gaat dit over en neemt een nieuwe man je mee uit varen.’ Maria knikte dan beleefd, maar geloven deed ze het niet.
Want in diezelfde woorden huisde het verlangen dat hij op een dag naar haar toe zou komen en hevige spijt zou betonen voor wat hij haar had aangedaan. Dat hij haar op zijn knieën zou smeken om hem terug te nemen.
Ze zou dan, zo had ze bedacht, hem eerst laten worstelen met zijn verlangen om bij haar terug te mogen keren. Hem zich laten uitsloven om haar te versieren. Te verwennen met diners bij kaarslicht en dagjes uit. Dan zou ze hem toestaan haar eerst een kusje op de wang te geven. Dan één op de mond en daarna nog één op de mond. Al die tijd zou ze haar knikkende knieën en trillende gemoed in bedwang weten te houden, want dat effect had hij altijd op haar gehad. Pas dan zouden ze weer elkaars lichaam gaan verkennen. Precies zoals ze dat toen ook deden en waarin hij haar in alle staten van vervoering kon brengen. Ja, daar verlangde ze naar.
Het duurde lange tijd voordat hij terugkwam in haar leven en haar op zijn knieën smeekte om hem terug te nemen. In zijn spijtbetuiging ging hij zo diep door het stof, dat ze hem er aan zijn schouders uit moest trekken. Daarna huilde hij uit tegen haar borst.
Toen ze troostend haar armen om hem heen sloeg en zich voor een moment verloor in de vertrouwdheid van een gezamenlijk, voelde ze hoe zijn mond die van haar zocht. De geur van het glaasje teveel dat daaruit opwelde, ‘om me moed in te drinken’, zoals hij zei, maakte haar in een klap nuchter.
Ze draaide resoluut haar hoofd weg, bood hem een glas water aan en gaf hem een tissue om zijn tranen te stelpen. Daarna zei ze dat ze het spijtig vond dat zijn leven niet was gelopen zoals hij had gewenst. Ze wenste hem veel sterkte en succes met zijn nieuwe avonturen, maar zij zou daar niet meer aan meedoen.
Terwijl hij zijn waterige ogen depte, keek hij haar verbijsterd aan. Hij vroeg waarom ze hem dan al die jaren een verjaardagskaart had gestuurd en had ondertekend met kusjes? Waarom ze nog alleen was? Ze hadden het toch altijd heel goed gehad samen en konden de draad zo weer oppikken?
Hoe harder hij zijn best deed, hoe standvastiger ze werd. Toen werd hij boos. Hij schreeuwde haar woedend toe dat het geen wonder was geweest dat hij haar ooit had verlaten. Marie stond op, zette hem buiten de deur en draaide die op slot.
Daarna trok ze een flesje open, schonk zichzelf een glaasje bubbels in en bracht een toost uit op het leven.