‘Ik heb een vraag’, zegt mijn aardige cursist op bescheiden toon. We hebben het over ‘huis’ en wonen. ‘We’, dat zijn mijn cursisten basaal Nederlands, een beginnersgroep, die ik (vrijwillig) lesgeef. Ze wonen in het asielzoekerscentrum. ‘Wat bedoelen jullie met tehuis?’
Daarna ga ik met deze ‘beginners’ in gesprek over thuiszijn. Op het bord schrijf ik: ‘Ik voel me thuis in…’, en noem hun eigen land. Of, zo voeg ik eraan toe, bijvoorbeeld, Nederland.
‘Ja!’, roept zij. Ze legt beide handen op haar hart. Haar ogen glinsteren als ze vertelt hoe ze uit de trein stapte in Nederland en de eerste persoon die naar haar toeliep, haar vroeg of ze haar kon helpen. Dat, die ene vraag! Nederland stal haar hart. Ze voelt zich hier thuis. De cursisten en ik hebben een bijna moeiteloos gesprekje over thuiszijn. Het woord ‘voelen’ is niet meer dan een hand op je hart.